Het KNMI heeft code geel afgegeven voor een groot deel van het land. Dit omdat het zicht plaatselijk minder kan zijn dan 200 meter.
Bij een zicht van minder dan 400 meter kan het verkeer er last van krijgen. Dichte mist met een zicht van minder dan 200 meter is gevaarlijk. Zeer dichte mist met een zicht van minder dan 50 meter dwingt tot stapvoets rijden.
Mist beperkt het zicht door kleine waterdruppeltjes die in de lucht zweven. Wanneer het zicht aan het aardoppervlak minder is dan 1000 meter, spreken we van mist. Bij een zicht onder de 400 meter kan het verkeer hinder ondervinden, terwijl dichte mist met een zicht van minder dan 200 meter gevaarlijk is. In zeer dichte mist, met een zicht van minder dan 50 meter, is stapvoets rijden noodzakelijk.
Advectieve mist ontstaat wanneer warme, vochtige lucht over een kouder oppervlak stroomt. De warme lucht mengt met de koude lucht en koelt af. Wanneer de temperatuur het dauwpunt bereikt, vormen zich dauwdruppeltjes in de verzadigde lucht, wat leidt tot de vorming van mist.
Stralingsmist verschijnt tijdens heldere nachten. Door uitstraling verliest de grond zijn warmte, waardoor de lucht erboven afkoelt en verzadigd raakt met water. Dit resulteert in mist. Bij windstilte slaat het vocht neer als dauw. In de winter kan deze nachtelijke uitstraling lang aanhouden, wat leidt tot hardnekkige mistlagen. In de zomer lost stralingsmist snel op na zonsopkomst.
Een mistdag wordt gedefinieerd als een dag waarop er in een uur een zicht van minder dan 1000 meter wordt waargenomen, ongeacht de duur. Gemiddeld zijn er tussen de 40 en 90 mistdagen per jaar.
In de afgelopen decennia is het aantal mistdagen sterk afgenomen. Een belangrijke oorzaak hiervan is de toename van westenwinden in de winter. Daarnaast is de lucht schoner geworden: sinds de jaren tachtig zijn er minder zwevende deeltjes in de lucht, waardoor waterdruppeltjes zich minder snel vormen.